Zoals in de introductie al gezegd: fotograferen is experimenteren. Dat is tegelijk ook het mooie aan de fotografie: je kunt elk onderwerp op honderden manieren vastleggen, zonder dat er één beste manier is. Zodra je de basisregels onder de knie hebt, zul ook jij daar ongetwijfeld mee gaan experimenteren.
Heb je al eens een professionele fotograaf aan het werk gezien? Dan zal het je ongetwijfeld zijn opgevallen dat die er nooit als een ‘stijve hark’ bij staat. De fotograaf kruipt zo dicht mogelijk in de belevingswereld van het onderwerp dat hij vastlegt. Zakt door de knieën. Knielt. Gaat liggen. Om één te worden met het onderwerp. Om het onderwerp er zo krachtig mogelijk uit te laten springen.
Doe dat zelf ook. Speel met het standpunt dat je inneemt als je een foto maakt. En ontdek wat voor wereld van verschil je creëert als je een onderwerp vanaf ooghoogte fotografeert of vanaf de grond. Pas daar tegelijk ook weer mee op, want als je een model vanaf de grond fotografeert, lijkt hij of zij op de foto vaak dikker dan hij of zij in werkelijkheid is. En we willen juist die werkelijkheid zo perfect mogelijk benaderen. Toch?
>> Tip
Het is een inkoppertje, maar daarom niet minder belangrijk om ook hier te vermelden: fotograferen is kijken. Een goede fotograaf ziet details. Kleine zaken, die groot worden door er extra aandacht aan te geven. En die daardoor een foto juist wat anders maken dan gebruikelijk. En ook kijken kun je leren? Door bewust met fotografie bezig te zijn, door veel naar foto’s van anderen te kijken en … inderdaad, ook dat wordt een inkoppertje: door veel te experimenteren.
Een goede manier om beweging in je foto’s te suggereren, is je camera mee laten bewegen met het onderwerp dat je fotografeert. Doe je dat goed, dan blijft het onderwerp scherp en de achtergrond juist wat onscherp.
Die techniek vergt echter veel oefening. Hoe sneller het onderwerp beweegt, hoe hoger bijvoorbeeld de sluitertijd moet zijn. Voor een snel bewegend object als een auto, kun je een sluitertijd van 1/250 of 1/500 gebruiken.